Naar aanleiding van de presentatie van het gelijknamige boek van de hand van Wilma van der Maten is op Facebook en in andere media gereageerd op haar oproep aan de Nederlandse overheid de vergeten voormalige Nederlanders in Indonesië financieel alsnog tegemoet te komen. Die reacties lopen uiteraard nogal uiteen variërend van instemming tot de hier en daar nog steeds bestaande afkeer van kolonialen.
Ook is duidelijk dat veel van mensen die reageren voor het eerst zijn geconfronteerd met deze groep. Datzelfde gold ook voor mij toen ik enige tijd geleden in aanraking kwam met Stichting HALIN (Hulp aan Landgenoten in Indonesië), een organisatie die al sinds 1955 zich het lot van deze mensen aantrekt. HALIN ondersteunt nu nog steeds zo’n 500 bejaarde, voormalige, Nederlanders die in Indonesië in armoedige omstandigheden moeten leven. Die ondersteuning bestaat uit een maandelijkse (13 maanden) financiële bijdrage van 560.000 roepia (sinds begin dit jaar met inbegrip van een vergoeding voor een ziektekostenverzekering). Dit geld is (en wordt) bijeen gebracht door particuliere donateurs in Nederland en uit opgebouwde reserves.
Over wie hebben we het nu?
Het gaat in de eerste plaats om mensen die in Nederlands-Indië zijn geboren en bij die geboorte de Nederlandse nationaliteit hadden. Wilma van der Maten maakt in haar boek duidelijk om welke – soms ingewikkelde – familierelaties het kon gaan in de voormalige Nederlandse kolonie. Bij het ontstaan van de huidige republiek Indonesië kwamen veel aldaar geborenen voor de keuze te staan deel uit te gaan maken van de nieuwe staat. Daarvoor waren er tal van redenen, zoals: Nederlands-Indië was hun moederland, ze waren nog nooit in Nederland geweest en kende dat land eigenlijk niet; generaties voor hen waren ook daar geboren; hun familie leefde daar; zij hadden soms de zorg voor familieleden; zij wilden meewerken aan de opbouw van de nieuwe staat etc. Dus het was niet verwonderlijk dat velen van hen kozen voor de Indonesische nationaliteit. Niet of te weinig beseffend dat zij als voormalige Nederlanders gezien bleven als kolonisatoren en dus de vijand. Maar dat was niet alles, ook velen van hen die onmiddellijk of later naar Nederland wilden komen, werden ruw afgehouden van dat voornemen bij voorbeeld als gevolg van de chaotische situatie in de overgangsperiode. Zo ontbraken officiële bewijsstukken, verloren gegaan tijdens de Japanse bezetting of onbereikbaar en onvindbaar. Maar ook domweg als gevolg van het steeds repressievere beleid van de toenmalige Nederlandse overheid. In het boek leest u enkele schrijnende voorvallen. Dat alles gold niet alleen voor hen die gekozen hadden voor de Indonesische nationaliteit, maar ook voor hen die later spijt kregen van die keuze en voor hen die formeel nog steeds Nederlander waren, maar dat niet konden of mochten aantonen of botweg van de Nederlandse diplomatieke vestigingen in Indonesië werden weg gejouwd. Natuurlijk vele duizenden kwamen wel naar Nederland ook als zogeheten spijtoptant en dat alles in de periode tussen 1949 en 1956. Enkele duizenden bleven achter, wel of niet tegen hun zin.
De particuliere organisatie HALIN trok zich het lot van zowel de spijtoptanten als de achterblijvers aan en organiseerde allerlei hulp activiteiten. In het begin vooral gericht op Nederlanders, vrij spoedig daarna op voormalige Nederlanders en vanaf 2006 op voormalige Nederlanders geboren voor 16 augustus 1945. Waarom die datum ? In het begin van deze eeuw was het aantal ondersteunden gemeten aan de toenmalige reserves en financiële vooruitzichten zodanig dat het onduidelijk was of de organisatie de toenmalig ondersteunden tot het einde toe zou kunnen blijven helpen. Die beslissing heeft tot gevolg dat de overgrote meerderheid van de nu nog ondersteunden (500) zich bevindt in de leeftijdscategorie van 70 tot 94 jaar. Uiteraard is er ook een aantal ondersteunden die voor 2006 zijn toegelaten en die iets jonger zijn. Voor de meerderheid van de ondersteunden geldt dan ook dat zij minderjarig waren in de transitieperiode, zeg van 1945 tot het begin van de jaren vijftig, maar ook dat de overgrote meerderheid zelf niet heeft gekozen voor de Indonesische nationaliteit. Die keuze is voor hen gemaakt, door hun ouder(s), door hun pleegouders of wie dan ook. Ook zijn er mensen die uiteindelijk veel later toch zelf maar gekozen hebben voor die andere nationaliteit, niet zelden nadat ze op gesloten Nederlandse loketten waren gestuit.
De persoonlijke omstandigheden van de ondersteunden variëren, zoals bovenstaand wordt uiteengezet. Dat geldt natuurlijk ook voor hun huidige situatie, sommigen wonen alleen, anderen wonen in bij kinderen die vaak ook geen enkele inkomsten hebben. Voor HALIN geldt dat, naast de eis van voormalig Nederlanderschap, de potentiële ondersteunde geen eigen inkomsten moet hebben. Wilma van der Maten pleit in haar boek voor een specifieke financiële genoegdoening voor deze groep en noemt dat AOW. Los van de vorm is in ieder geval duidelijk dat door of namens de toenmalige Nederlandse autoriteiten ook veel mis is gegaan dat niet kan worden toegerekend aan de mensen waarom het hier gaat. Bijna alle juridische activiteiten die in de loop der jaren, wel of niet met steun van HALIN, zijn ondernomen liepen vooral vast op de formele regeltjes (ontbreken van formeel bewijs van Nederlanderschap etc.). Daarbij komt nog dat door de zeer uiteenlopende persoonlijke historie en situaties collectieve actie voor die groep voor een deel heeft gefaald. Een voorbeeld daarvan is de deze eeuw door de Nederlandse overheid genomen maatregel die bekend staat onder de titel “Het Gebaar”. De HALIN ondersteunden ontvingen geen persoonlijke tegemoetkoming in tegenstelling tot voormalige Nederlanders afkomstig uit Nederlands-Indië die in de zogeheten emigratielanden (zoals de VS) terecht waren gekomen. Stichting HALIN kreeg wel een eenmalige financiële bijdrage voor haar ondersteuning die nu een deel van onze reserves uitmaakt.
Henk Hoek
Voorzitter HALIN