Na de Japanse bezetting, de bersiap-periode en enkele jaren van onderlinge strijd droeg Nederland in 1949 de soevereiniteit van Nederlands-Indië over aan Indonesië. Voor veel Indische Nederlanders kwam hiermede nog geen einde aan de doorstane ontberingen en geleden schade.
Zij die naar Nederland terugkeerden werden geconfronteerd met tal van moeilijkheden.

Velen die terugkeerden verklaarden, dat de Nederlandse overheid, kerken, het Nederlandse bedrijfsleven en particuliere organisaties rond de soevereiniteitsoverdracht en in de jaren daarna pogingen hebben gedaan de Indische Nederlanders in Indonesië te doen blijven. Volgens de Nederlandse regering zouden met name de zogenaamde in Indonesië gewortelden van gemengde afkomst, de Indo’s, zich in het koude, in wederopbouw zijnde Nederland moeilijk kunnen integreren. Zij dienden overgehaald te worden te kiezen voor het warga-negaraschap, de Indonesische nationaliteit, zoals voorzien bij de regelingen voor de soevereiniteitsoverdracht. Velen, die na lang aarzelen, vaak door de omstandigheden gedwongen, kozen voor het warga negaraschap, maar betreurden dit zeer toen zij het kind van de rekening werden van het dekolonisatieproces, de discriminatie in het nieuwe Indonesië en de Nieuw Guineakwestie.
Onder druk van de publieke opinie zag Nederland zich gedwongen een groot deel van deze spijtoptanten alsnog tot Nederland toe te laten. Officiële schattingen geven aan dat uiteindelijk tenminste 6000 van deze spijtoptanten in Indonesië achterbleven. Velen van hen verloren hun baan en kwamen, zeker op latere leeftijd, zonder een vast inkomen te zitten en raakten vroeg of laat in hulpbehoevende omstandigheden. Om deze mensen hulp te bieden werd op 13 juni 1955 in Nederland de Stichting Hulp aan Landgenoten in Indonesië opgericht.

In de loop der jaren heeft de Stichting mensen geholpen de overtocht naar Nederland te financieren en aan hen die achterbleven voedselpakketten, hulpgoederen en kleding te verstrekken. Vanaf eind jaren zestig ontvangen hulpbehoevende voormalige landgenoten een maandelijkse uitkering. Op het hoogtepunt ontvingen ruim 1.500 personen die ondersteuning. In 2020 was dit aantal terug gelopen tot ruim 300 personen, die maandelijks een bedrag van ca. 50 euro (780.000 roepia) ontvangen.
Het contact met deze mensen loopt via een netwerk van een 18-tal contactpersonen in Indonesië; vrijwilligers, vaak nog Nederlands sprekend en werkend in de medische sector, het onderwijs en de sociale zorg van kerken.

De Stichting HALIN ontvangt geen overheidssteun, hoewel die verschillende keren aangevraagd is. HALIN verkrijgt haar inkomsten uit de periodieke bijdrage van ruim 1100 donateurs, veelal uit de Indische gemeenschap in Nederland, uit fondsenwervingsacties bij particuliere organisaties, bedrijven en geïnteresseerden.
Ook via legaten en uit erfenissen krijgt HALIN middelen. Tenslotte vormt de rente van een in het verleden opgebouwde reserve een bron van inkomsten. Deze reserve is nodig om in perioden van minder inkomsten het niveau en de continuïteit van de uitkeringen te waarborgen. Daartoe is ook in het begin van deze eeuw besloten nog slechts mensen toe te laten tot de ondersteuning die geboren zijn voor 16 augustus 1945.

Het werk van de Stichting in Nederland wordt gedaan door vijf vrijwilligers/bestuursleden. De boekhouding wordt gedaan door een administrateur en wordt in Nederland en in Indonesië gecontroleerd door een Register Accountant. De Stichting HALIN beschikt over het “CBF Certificaat voor kleine goede doelen” van het CBF te Amsterdam.

Uw medewerking en bijdragen worden zeer op prijs gesteld.
Voor meer informatie over HALIN kunt u zich wenden tot de Stichting via email: halin@hetnet.nl